STANDPUNT VAN


“We moeten niet aan knoppen draaien, we hebben een nieuw dashboard nodig”

– Hans Van Dyck over biodiversiteit

De biodiversiteit in Vlaanderen boert achteruit. De rij boosdoeners is lang: klimaatverandering, een landbouw met monoculturen, vervuiling en – hoog in het lijstje – de versnippering van onze natuur en open ruimte. Maar waar liggen de oplossingen? Een gesprek met Hans Van Dyck, professor gedragsecologie aan de UCL (Louvain-La-Neuve) over het belang aan onderling verbonden groenruimte, steden die flirten met de grens van het leefbare en de nood aan systeemdenken. “Over het vraagstuk van morgen moeten alle disciplines samen nadenken, ecologen maar ook ingenieurs en stadsplanners.”

Het jongste Natuurindicatorenrapport 2019 van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) laat er weinig twijfel over bestaan. Ondanks het groeiend bewustzijn van de waarde van natuur voor onze welvaart en ons welzijn, bevestigt het rapport een sterke achteruitgang van soorten, biodiversiteit en ecosysteemdiensten.

Waarom is biodiversiteit zo belangrijk voor de mens?

Dat heeft deels te maken met de biologische noden van onze menselijke soort. We hebben natuur nodig voor onze fysieke en mentale gezondheid. Onze kennis over die complexe verbanden groeit gestaag. We moeten nadenken hoe we in steden plekken met een rijke biodiversiteit kunnen creëren of laten ontwikkelen. Maar je moet ook maatschappelijk breder kijken. De minst groene regio’s in de stad zijn vaak ook de socio-economisch meest achtergestelde buurten, mensen met een lager inkomen en, daarmee gecorreleerd, ook minder goede gezondheid. De kernverdichting waar de Vlaamse Bouwmeester voor pleit, kan alleen lukken als we die stedelijke kernen ook aangenaam om wonen maken. Als we de elementen die mensen op de buiten zoeken, inbrengen in een stad. Zo beland je op een cross-over van domeinen die raken aan biodiversiteit in de stad. Waar plan je groenruimte? Dichtbij scholen? Misschien kan een park iets oplossen in een probleemwijk? Rond de vraagstukken van de stad van morgen moeten we verschillende disciplines samenbrengen: biologen, klimatologen, maar ook experten uit de gezondheidssector, architecten, ruimtelijke planners, beleidsmakers. Het volstaat niet om aan een paar knoppen te draaien, we hebben een nieuw dashboard nodig.

In welke zin is de natuur goed voor je mentale gezondheid?

Onderzoek wijst uit dat negentig minuten wandelen in de natuur meetbaar meer mentale rust oplevert in je brein dan dezelfde wandeling in een drukke stad. Een natuurtrip helpt tegen piekeren en duistere gedachten, je voelt je gelukkiger en rustiger. Dit wetenschappelijk onderzoek is het opvolgen waard, zeker in een tijdperk en samenleving waarin de menselijke soort kampt met depressie, stress en burn-out.

En toch trekken mensen meer en meer naar steden?

Dat is zo. Sinds 2008 wonen wereldwijd meer mensen in een stedelijke omgeving dan daarbuiten. Volgens voorspellingen zal die sterke concentratie nog verder toenemen en woont in 2050 maar liefst 70% van de wereldbevolking in steden. In Vlaanderen is de verstedelijking breed uitgesmeerd. Combineer dat met het sterk uitgebouwde wegennetwerk en je zit bij de kern van het probleem: de versnippering van natuur en groengebieden. We hebben nood aan kwalitatieve groenruimte met daartussen verbindende elementen zodat migrerende soorten ook verderop een leefgebied vinden. Het belang van mobiliteit voor dieren en planten neemt alleen maar toe in tijden van klimaatverandering.

"De stad is een surrogaat berggebied voor rotsvogels"

Komen dieren aan hun trekken in de stad?

Je hebt in de stad zowel winnaars als verliezers. Een heel aantal doet het slecht, maar een aantal soorten gedijen dan weer goed en krijgen zelfs extra kansen precies omdat we steden bouwen. Zo verwacht je van nature in ons Vlaams, vlak landschap geen rotsvogels. Toch zitten hier gierzwaluwen, vogels die je ziet in rotsgebieden. De stad werkt voor hen als een surrogaat berggebied, met hoog opgaande steenlagen en canyons waartussen ze gierend hun luchtacrobatie uitoefenen. Er zijn aanwijzingen voor soorten die zich aanpassen en nieuwe varianten vormen. Zo ontstond in een aantal metrocomplexen een aparte populatie muggen met andere kenmerken dan hun oorspronkelijke soort. De stad creëert dus ook nieuwe diversiteit. Maar goed, de uitbreiding van het stedelijk weefsel zoals we dat nu kennen biedt kansen voor een beperkt aantal soorten, maar is tegelijk op korte termijn voor veel soorten nefast waardoor de biodiversiteit uiteindelijk verarmt.

Zie je in de stedelijke natuur ook de gevolgen van het hitte-eilandeffect?

Absoluut. De stad is aantoonbaar warmer dan landelijk gebied. Door de verharding wordt meer warmte geabsorbeerd die in de namiddag en vooral ook ’s nachts weer vrijgegeven wordt. Ook de winters zijn beduidend minder streng in de stad door een combinatie van verkeer, slecht geïsoleerde huizen, verwarmingsbuizen … De jongste jaren publiceerden we met een netwerk van Belgische biologen diverse papers die aantonen dat – zeker bij insecten – vooral warmteminnende en mobiele soorten het goed doen in de stad. Vochtminnende, weinig mobiele soorten betalen het gelag. Je moet de stad zien als een filter die door uiteenlopende ecologische profielen gaat. Vooral de soorten die warmte goed verdragen, mobiel zijn en niet te gespecialiseerd, glippen door de mazen van dat net. Zo vind je in Vlaamse steden eerder loopkevers met lange vleugels die zich makkelijker kunnen verplaatsen van het ene versnipperde grasperk naar het andere. Maar naast de verschuivingen in de ecologische profielen, zie je in de stad systematisch minder soorten, geringere aantallen en minder diversiteit voor vele diergroepen.

Hoe is het gesteld met de vlinders, jouw specialiteit?

Heel wat soorten komen niet aan de bak in de stad. Vlinders zijn kieskeurige organismen die specifieke planten nodig hebben om hun eitjes te leggen. Die planten moeten ook nog eens in gunstige omstandigheden groeien, in de juiste vochtigheidsgraad en temperatuur. De rupsen die uit de eitjes komen, moeten meteen kunnen eten. Vlinders hebben ook hun energiedrankje nodig, nectar. Ze speuren in de stad naar bloemenkroegen waar ze kunnen bijtanken. Drinken ze van bloemen die minder componenten bevatten die ze echt nodig hebben, worden ze minder mobiel, sterven ze sneller en komt de lokale populatie in een neerwaartse spiraal terecht. De dagvlinders die je in de stad ziet, zijn opnieuw vooral de warmteminnende en mobiele soorten.

“Vlinders hebben bloemenkroegen nodig waar ze nectar kunnen bijtanken”

Steden zijn ook droger. Verergert dat de zaak nog?

Als je de relatieve vochtigheid meet, zie je dat de stad inderdaad ook een droger milieu is. Door het vele asfalt en beton, wordt het water dat valt meteen afgevoerd. We moeten meer naar retentie. Vocht is belangrijk voor de groenelementen in de stad, en voldoende vochtige parken en andere groenelementen oefenen ook een aircofunctie uit. Ze maken de stad leefbaarder in tijden van hittepieken. In Lissabon, een stad die in de zomer kreunt onder de hitte, is strategisch een park ingepland dat als een airco werkt voor de buurt. De lucht boven de huizen warmt op en stijgt. Zo ontstaat een lagedrukgebied dat de koele lucht van het nabijgelegen park aanzuigt. Ik vind het boeiend om te zien hoe ingenieurs, ecologen, klimatologen en beleidsmakers samen nadenken over natuur in de stad en de meervoudige waarde ervan inzien, ook los van biodiversiteit, puur naar klimaatregulatie. Al pleit ik om de koppeling met biodiversiteit vaker te maken.

“Groenruimte werkt in de stad als een airco”

Hoe richten we die groenruimtes best in?

Een stadspark met een gazon als een geschoren poedel heeft zeker ook zijn maatschappelijke functie. Je kan er spelen, voetballen… Dat is belangrijk voor de buurt. Maar het is ook zinvol om een deel te laten verwilderen, om de natuur meer ruimte te geven zodat natuurlijke, ecologische processen spontaan kunnen ontwikkelen. In en rond wildere zones vallen meer dieren en planten te beleven.

Is het belangrijk om te kiezen voor streekeigen beplanting?

Het is zeker waardevol om bij de aanleg van een groenruimte voor streekeigen planten te kiezen. Maar ik ben daarin geen extremist. Dat sommige soorten uit Azië of Afrika hier voet aan de grond krijgen, is het gevolg van onze globalisering. Bij 90% van de soorten lukt het niet, 10% wel, zo gaat dat. Uitheemse soorten, zoals de Amerikaanse eik, hebben ook hun waarde, zeker als ze hier al een tijdje zijn. Bepaalde bedreigde vleermuissoorten blijken zelfs graag hun intrek te nemen in de holtes van de stam. Wat doe je dan met die exoot? Elke soort heeft het potentieel om een plaagsoort te worden. Als alle honderden eitjes die de koninginnenpage legt ook werkelijk zouden uitkomen, dan zitten we met een overaanbod. De overdaad wordt gewoonlijk afgetopt door een netwerk van spelers. Vallen de natuurlijke vijanden weg, dan is het hek van de dam. Denk maar aan de buxusmot die is meegereisd met plantgoed uit China. Voorkomen is beter en goedkoper dan genezen. We denken nu nog te weinig na over de aard en oorsprong van het plantgoed dat verkocht wordt in tuincentra. Door een andere aanpak en beheer valt er nog veel natuurwinst te boeken in tuinen, ook in bescheiden stadstuintjes.

Tot slot, bent u pessimistisch over de toekomst?

Zonder te willen doemdenken, zit ik zeker met een grote bezorgdheid over het klimaat, maar zeker ook over de forse klappen die we aan de diversiteit van het leven uitdelen. Het biodiversiteitsvraagstuk draait uiteindelijk om de levenskwaliteit van onze omgeving. Een transitie naar een groenere, maar ook meer aangename omgeving is onvermijdelijk, maar nu nemen beleidsmakers nog te vaak erg kleine stapjes. We kunnen die transitie ook zien als een opportuniteit tot slimme verandering met veel ondernemerschap en wetenschap met mensen uit verschillende disciplines. Laten we pionier durven zijn voor de stad, de landbouw en de natuur van morgen. Die Vlaamse matigheid onder het maaiveld is daartoe geen goed recept.

LEESTIP


Pretoogjes in het veld

Ik zie, ik zie, wat jij niet ziet…

De natuur vormt een rijke bron van verwondering en intense ervaringen.

Natuuronderzoekers en natuurbezoeker beleven veel. Natuur doet wat met een mens. ‘Pretoogjes in het veld’ laat je meekijken door de biodiverse bril van Hans Van Dyck en Jos Gysels. Ze nemen je mee op excursie langs de historiek, het belang en de pret van natuurcontact en -studie. Onderweg

vertelt een reeks bekende, bevoorrechte getuigen over hun eigen onvergetelijke natuurervaringen. Een bijzonder boekje over bewondering, weetlust en een kennersblik.


Pretoogjes in het veld verschijnt naar aanleiding van 20 jaar Antwerpse Koepel voor Natuurstudie van de provincie Antwerpen.

Ook interessant
voor jou..
.

Open ruimte, open kansen